zondag 16 november 2008

Het Haagse Pecunia-dictaat aan ons muziekleven

Geld prevaleert bij de overheid
Gisteravond bezocht ik — in de grote zaal van het Cultuurcentrum De Oosterpoort in Groningen — een concert door het Noord Nederlands Orkest met twee topcomposities uit het muzikale fin de siècle van Oost-Europa: een werk van Leoš Janáček en één van Béla Bartók — de veelal ontbrekende, vierde naam in de reeks van 'aartsvaders' van de twintigste eeuwse muziek. [1]


Helaas was het aantal lege stoelen in de zaal mij te groot, maar goed, ik wil vrijwel altijd een volle zaal. Ter relativering dient hier nog wel te worden toegevoegd, dat de belangstelling tijdens de beide andere keren dat ik Hertog Blauwbaards Burcht in die zaal heb bijgewoond — toen uitgevoerd door het aan het NNO 'voorafgaande' ensemble: het Noordelijk Filharmonisch Orkest, zoals het sedert 1961 was gaan heten —, in respectievelijk 1974 onder leiding van Zsolt Déaky, en in 1984 met de toen alweer meer dan twee decennia vaste dirigent Charles de Wolff, nog geringer was.
Er waren duidelijke verschillen met de uitvoeringen van toen. Allereerst het feit dat deze, in het Hongaars gezongen, versie in semi-scenische vorm was, dus met kostuums, belichting, en projectie op een scherm tegen de orgelwand van de zaal — elementen die in de richting van een weloverwogen regie wezen —, hetgeen de aantrekkelijkheid van de presentatie aanmerkelijk heeft verhoogd. Daarnaast was de stijkersbezetting in het orkest thans vrijwel geheel in overeenstemming met alle wensen van de componist, en dat was indertijd wel anders: die beide vorige keren zaten daar in totaal 44 strijkers: 12, 10, 8, 8, 6; dus vijftien minder dan nu. De orgelpartij in Blauwbaard vraagt om een goed concertinstrument; bij gebreke waaraan er indertijd gebruik werd gemaakt van een Metzler-kistorgel; dat was dus behelpen. [2]
Mede doordat het orkest diezelfde werken een dag later in De Doelen te Rotterdam op het programma had staan, kunnen de relatief toch gigantische kosten die dergelijke manifestaties nu eenmaal met zich meebrengen, worden gedragen.

Overwegingen
Onderweg naar het concert bedacht ik dat bij de huidige, nog altijd relatief lage prijzen, het bedrag dat 44 normaal betalende bezoekers voor het bewuste concert in het laatje brengen — een kleine veertienhonderd euro, dus zo'n drieduizend gulden — bij de stichting van het symfonieorkest in Groningen, op 14 november 1862, ongeveer benodigd was om een qua structuur als symfonieorkest geldend ensemble voor een heel seizoen te kunnen onderhouden. [3] Goed, inmiddels is bijna anderhalve eeuw verstreken, maar het zet je toch wel weer aan het denken. Vanzelfsprekend waren alle eisen toen


anders: de entourage, de podiumvoorzieningen, de wensen van het publiek en zo meer. Het ligt voor de hand dat ook toen al snel bleek dat er meer geld benodigd was en dat liep allengs zo hoog op dat het voor de Vereeniging De Harmonie — eigenaar van het toenmalige orkest in twee verschillende formaties: een symfonieorkest en een harmonieorkest — steeds moeilijker werd het instituut orkest blijvend te onderhouden, en het heeft er uiteindelijk toe geleid dat men het ensemble heeft afgestoten. [4]
Dat gebeurde overigens alweer meer dan acht decennia geleden, en tot op de huidige dag heeft 'het orkest' in Groningen sedertdien met heel wat Haags schrijftafelgepriegel, met daaruit voortvloeiende
absurditeiten te maken gehad die in uitzinnigheid nauwelijks meer konden worden overtroffen. Maar ook nu is er opnieuw een minister voor culturele zaken, die niet de geringste kennis heeft van, of dito belangstelling voor, al hetgeen zich in onze buitenrandstedelijke gebieden afspeelt. En of zo'n cultuur-minister nu de zogenaamd sociaal-democratische dan wel christen-democratische of liberale opvattingen is toegedaan, het blijkt altijd weer één pot nat: veel uit die pot is bestemd voor de eigen omgeving, maar de randgebieden moeten blij zijn met een wat ruim uitgevallen grijpstuiver. In Limburg waren vroeger de kolenmijnen interessant voor Den Haag, tegenwoordig zijn het de aardgasvelden in Groningen, die veel aards slijk in de staatsgeldlade brengen, maar daar wordt bitter weinig tegenover gesteld, en als men dan al eens over de brug komt, is het meestal toch een fopverpakte sigaar uit eigen doos, die dan ook nog de kans loopt in aanvaring te raken met een Haags 'rookverbod'.
Nog steeds zijn orkestmusici in Groningen financieel achtergesteld bij hun colega's in de randstad, al werken ze net zo hard en gelden voor de burgers in de drie noordelijke provincies wel dezelfde
tarieven aan belastingen. Aan het begin van dit jaar heeft de algemeen directeur van het Noord Nederlands Orkest, Jan Geert Vierkant, aan de bel getrokken in verband met de (duidelijk te lage) salaria van zijn orkestmusici. Zo'n achterstelling is echter fnuikend voor de stabiliteit van zo'n ensemble, inclusief de niet-musici die daar hun werk verrichten. Dat geldt tevens voor het dreigende vertrek van diverse musici zodra ze daartoe een gerede kans zien.
In de jaren zestig zag dat er geheel anders uit. Het orkest — met 72 musici een middelgroot ensemble — mocht groeien en bijzondere projecten realiseren, waarvoor altijd een oplossing werd gevonden, en meestal ruim van tevoren afspraken konden worden gemaakt, aangezien
diverse gewenste uitvoeringen soms wel zo'n twee jaar voorbereidingstijd vereisten. Bijvoorbeeld Bruckners laatste drie symfonieën — met daarin vier Wagner-tuba's — konden in die tijd alleen worden uitgevoerd met aanvankelijk van 'de radio' geleende, en in de periode erna uit het Concertgebouworkest ingehuurde vier extra hoornisten. [5]
Doch juist in die periode had het orkest, dat door de aanstelling van vijf Tsjechische violisten goed kunnen uitbreiden tot (helaas maar al te tijdelijk) 49 strijkers: 13, 11, 9, 9, 7, nauwelijks of geen klachten over de financiële voorzieningen. [6]
En hoewel de subsidie van de diverse overheden tezamen op twee miljoen gulden uitkwam, keurde de gemeenteraad van de stad Groningen achteraf de NFO-begroting — met steevast een tekort per seizoen van nog eens zo'n twee miljoen — altijd goed. [7] Kortom, vrijwel alles kon, en dat was mede te danken aan de toenmalige Groninger wethouder voor culturele zaken Van der Ree, die het belang van een bovengemiddeld niveau voor een symfonieorkest van die omvang inzag en zich daar keer op keer weer sterk voor maakte. Toch bleken de tijdelijk tot in de hemel groeiende cultuurbomen ietwat te krimpen. Helemaal toen
cultuurminister Brinkman medio jaren tachtig enkele van die regionale ensembles of heeft opgeheven (Friesland, Utrecht, Zuid-Holland) en de resterende ensembles tot rijksorkesten 'promoveerde', hadden plaatselijke overheden weinig tot niets meer over voor de financiële instandhouding van 'hun' orkest.
Waren diverse cruciale posten in het Gronings orkest in de jaren zestig en zeventig begerenswaardige plekken om naar te solliciteren en kwamen er daardoor steeds meer musici uit het westen naar het noorden, medio jaren tachtig raakte die sfeer snel honderdtachtig graden gedraaid: diverse van de NFO-musici op een eerste stoel solliciteerden naar plekken in het westen, die geen solo-functie inhielden. En dat had weer invloed op de kwaliteit, waardoor men er opnieuw heel hard voor moest werken, en voor de zoveelste keer kwaliteitsverbetering als hoogste prioriteit ging stellen, maar nu wel uitsluitend binnen het kader van de tevoren bekend zijnde financiële middelen.
Anno 2008 dreigt weer hetzelfde uit Den Haag als reeds zovele malen eerder: minder geld, minder welwillendheid en minder steun in andere opzichten. Regeren is bij de betreffende bewindspersoon en de ambtenaren ten departemente vrijwel nooit een kwestie van vooruitzien geweest, maar vooral van vol onverschilligheid, respectievelijk minachting, de andere — lees: randstedelijke — kant opkijken.
En al die sec genomen Haagse schrijftafelbeslissingen ten detrimente van de beschikbaar te stellen bedragen hebben, onder de streep, altijd opnieuw een dreigend kwaliteitsverlies ten gevolge gehad, dat niet voor de eeuwigheid steeds maar weer kan worden opgevangen met lapmiddelen.
Zou het noordelijke orkest zijn domicilie in de randstad hebben gehad, dan zou het er allemaal heel anders hebben uitgezien. We hoeven, om die bewering ook maar enigszins te staven, slechts terug te kijken naar een kwart eeuw geleden. Toen bevonden zich in de drie noordelijke provincies twee middelgrote symfonieorkesten — in Groningen en Leeuwarden — die enige jaren hebben getracht zich tegen de aangekondigde samenvoeging te verzetten. Die is hier echter wel tot stand gekomen. De daarvoor verantwoordelijke minister, Elco Brinkman, heeft toen ook de stelling gehuldigd dat er verregaande samenwerking zou moeten worden gerealiseerd tussen de orkesten van Rotterdam en Den Haag, hetgeen op termijn wel eens tot samenvoeging zou kunnen leiden. Die beide ensembles hebben steevast invloedrijkere lobby's dan de symfonische instituten in de wingewesten.
_________
[1]
Aan drie van die vier aartsvaders daarentegen — Debussy, Schönberg en Stravinski — denkt eigenlijk iedereen binnen 'het vak' vrijwel onmiddellijk.
[2] In de tijd dat ik in Luxemburg woonde en werkte en daar alle concerten van het middelgrote symfonieorkest bijwoonde — de meeste in het auditorium van Radio Luxemburg, met een capaciteit van 420 stoelen, dat tevens dienst deed als radiostudio —, werd de Orgelsymfonie van Camille Saint-Saëns zelfs met een, overigens auditief nauwelijks waarneembaar, podium-instrument uitgevoerd.
[3] ƒ 2.962,— was de begroting voor het eerste seizoen van ongeveer tien maanden, en dat bedrag was inclusief de ƒ 400,— tractement voor de dirigent.
[4] Meer details dienaangaande kunt u vinden in het boek van Jan Minderhoud, dat op deze site uitgebreid aandacht heeft gekregen: op donderdag 14 februari en zaterdag 23 februari in drie verschillende bijdragen.
[5] In de tijd dat de Nederlandse Radio Unie met regelmaat de concerten van het orkest in De Harmonie opnam voor uitzending in het kader van de Hilversumse reeks Concerten op de zondagmiddag, kreeg de NRU toestemming om een extra concert op te nemen in ruil voor vier hoornisten die in de bewuste Bruckner-symfonie(ën) die tubapartijen voor hun rekening namen.
Toen dat niet meer ging, en men individueel musici van elders voor dergelijke concerten moest benaderen, bedroegen de vergoedingen voor een repetitie ƒ 62,50 en per concert ƒ 100,—.
En dat was in een tijd dat er altijd voldoende geld kon worden gegenereerd.
[6] Gezien het feit dat een orkestdelegatie in Tsjecho-Slowakije zo'n honderd violisten heeft laten voorspelen en men de stellige overtuiging was toegedaan van al die musici de vijf beste te hebben uitgekozen, heeft de leiding verzuimd meerjaren-contracten op te stellen. Dat leidde ertoe dat binnen een jaar één van de twee tweede violisten naar de Opera in Berlijn vertrok, een altist naar het orkest in Rotterdam, en, redelijk wat later, weer één van hen naar het Concertgebouworkest. De zevende contrabassist — die, om praktijkervaring op te doen, zichzelf voor die positie had aangemeld voor de duur van een jaar — werd 'ontdekt' door de Hongaarse violist Tibor Varga, die deze musicus charterde voor het eigen kamerorkest. En zo duurde de werkelijke uitbreiding van het strijkerskorps maar zeer kort en opnieuw waren het er (nog) vierenveertig.
[7] Een concertkaartje kostte in die dagen ƒ 4,25, scholieren en studenten met een pasje, verpleegsters in uniform en soldaten in tenue, hoefden slechts één gulden te betalen. De verhouding subsidie/inkomsten lag toen ook anders dan nu: de recette hoefde slechts vijf procent van de totale overheidssubsidiekosten (van die twee miljoen gulden) te bedragen.
In ingezonden stukken werd er toen zelfs een verzoek gedaan om de NFO-concerten maar vrij toegankelijk te maken; het zou een hoop werk schelen en zeker voor nog meer toeloop zorgen. De leiding van het orkest wees die voorstellen van de hand met het — overigens terechte — argument dat dit ten opzichte van de concerten door het eigen koor 'Bekker' en de diverse oratoriumverenigingen waarbij het orkest optrad als begeleidend ensemble — dat toen voor duizend gulden kon worden ingehuurd voor repetities inclusief de uitvoering —, oneerljke concurrentie zou betekenen.
____________
Afbeeldingen
1. Noord Nederlands Orkest met chefdirigent Michel Tabachnik.
2. Charles de Wolff blikt in een uitgebreid interview — in de zomer van 1987 ten kantore van het toenmalige Noordelijk Filharmonisch Orkest — terug op een kwart eeuw dirigentschap van dat ensemble en een meer dan veertig jaar durende carrière als organist. (Foto: Heinz Wallisch, tevens ©.)
3. Ontwerptekening van de grote Harmonie-zaal in Groningen. Deze zou vanaf 1891 tot en met december 1969 dienst doen als 'huis voor het orkest'. In eerste instantie tevens bedoeld voor veel andere manifestaties,
werd dat, na de Tweede Wereldoorlog, in verband met gemeentelijke plannen, steeds minder tot alleen nog de GOV en vervolgens het NFO er gebruik van maakte.
4. Jan Geert Vierkant, algemeen directeur van het Noord Nederlands Orkest.
5. Wagner-tuba. Meer over dat instrument in mijn artikel De tuba, op de website van het muziektijdschrift Mens en melodie.
6. Recente foto van Elco Brinkman, voormalig cultuurminister van ons land.
7. De huidige minister van culturele zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, Ronald Plasterk.


Geen opmerkingen: